De Bitterreke: stof, roet en rook
Vandaag zijn elektriciteitscentrales die op steenkool draaien definitief verleden tijd in België. Ze zorgen voor te veel CO2-uitstoot en staan het halen van de klimaatdoelstellingen in de weg. Maar in het begin van de vorige eeuw, toen de elektriciteitsindustrie in België volop aan het pionieren was, stond vervuiling nog niet bovenaan de agenda. Wat wel bovenaan stond, was het leveren van zoveel mogelijk en zo goedkoop mogelijke energie. De centrale draaide in de beginperiode dan ook volledig op steenkool als brandstof. Dat was trouwens ook een van de belangrijkste redenen waarom de Société d’Electricité de l’Ouest de la Belgique in 1911 voor Zwevegem als locatie koos: zowel via de spoorlijn Ronse-Kortrijk als via het kanaal Bossuit-Kortrijk konden grote hoeveelheden steenkool tot vlakbij de centrale worden gebracht.
Een bittere pil voor de omwoners
Maar de vervuiling die het aanvoeren en verbranden van vaak minder kwaliteitsvolle steenkool met zich meebracht, werd al snel pijnlijk zichtbaar, ruikbaar, tastbaar en zelfs proefbaar. Vooral de overgang naar de poederkoolketels vanaf 1925 was een boosdoener. De steenkool werd nu eerst gemalen en als poeder in de ketels geblazen. Op het hoogtepunt van haar werking brandde de centrale er maar liefst 40.000 kilo poederkolen per uur door. Het stof en de roet en rook die daarbij vrijkwamen, waren hallucinant. De gemeente Zwevegem en het provinciebestuur kregen dan ook heel wat klachten van omwoners: hun huizen zaten onder het roet en daalden in waarde, groenten kweken in de tuin voor eigen verbruik of voor bijvoorbeeld verkoop aan de schippers werd onmogelijk, de was bleken of drogen buiten kon ook niet meer, koeien werden ziek omdat ze teveel stof en roet binnenkregen, enzovoort.
Het meest sprekende voorbeeld hiervan is misschien wel de ‘Bitterreke’. Het dialectwoord ‘reke’ verwijst naar een reeks kleine rijhuisjes, terwijl ‘bitter’ het woord is voor roet. De Bitterreke was dan ook de bijnaam voor een huizenrij vlakbij de centrale die er jaar na jaar grauwer uitzag door de roetuitstoot van de centrale en door de stofwolken bij het lossen van de steenkool. De huisjes werden op termijn eigendom van de centrale, die ze goedkoop aan de werknemers verhuurde. De Bitterreke werd uiteindelijk bij de verbreding van het kanaal Bossuit-Kortrijk in de jaren 1970 afgebroken.
Met zoveel milieuhinder konden de klachten niet uitblijven. Zowel buurtbewoners als bijvoorbeeld ook de nabijgelegen textielfabriek La Flandre – nochtans een grote klant van de elektriciteitscentrale – dienden meermaals een officiële klacht in bij het gemeentebestuur en het provinciebestuur. De klachten kwamen ook bijzonder scherp naar boven in het onderzoek naar milieuhinder dat verplicht was telkens de centrale bijvoorbeeld stoomketels of schoorstenen wou bijplaatsen. De getuigenissen in de bewaarde dossiers laten geen twijfel over de milieuhinder bestaan.
Tegenmaatregelen
De klachten vielen niet in dovemansoren bij de elektriciteitscentrale. Er kwamen meer en hogere schoorstenen en deze werden ook voorzien van rookzuivering. Er werd ook een sproeier over de kolenopslag geïnstalleerd, bomen werden aangeplant, enzovoort. Al deze maatregelen zorgden wel enigszins voor een vermindering van de milieuoverlast. Maar het zou duren tot 1985, toen de centrale overschakelde naar een ketel die volledig op aardgas draaide, vooraleer de roetproblemen echt van de baan waren.